De ziel moet in Jezus zichzelf herkennen, niet in zichzelf [1]

Ik blijf slaperig. Deze morgen was ik een paar minuten helder en ik besefte mijn ellendige toestand. Ik voelde de bitterheid mijn hoogste en enige Goed te moeten missen. Ik kon alleen een paar tranen weg pinken en zei Hem: “ Mijn altijd goede Jezus, waarom komt U niet? Dit kunt U toch niet doen: een ziel kwetsen en haar dan verlaten. En nog erger: haar niet laten weten wat U doet en haar in slaap laten vallen. Alstublieft, kom, laat me toch niet zolang wachten. “

Terwijl ik dit en nog meer nonsens zei, kwam Hij direct en bracht me buiten mezelf. Ik wilde Hem spreken over mijn armzalige toestand, maar Jezus legde me het zwijgen op en zei:”Mijn dochter, wat Ik van je verlang is, dat je niet langer jezelf herkent in jezelf, maar dat je jezelf alleen herkent in Mij. Dus zul je niet langer jezelf herinneren en ook niet jezelf erkennen, maar je zult Mij herinneren en, jezelf niet erkennend, zul je erkenning krijgen van Mij alleen. Naargelang je jezelf zult vergeten en negeren, zul je Mij beter leren kennen en zul je je zelf alleen erkennen in Mij. Als je dit alles eenmaal gedaan hebt, zul je niet langer denken met jouw geest, maar met de Mijne.[2] Je zult niet kijken met jouw ogen, niet spreken met jouw mond, jouw hart zal niet kloppen, jouw handen niet werken, jouw voeten niet lopen. Je zult kijken met Mijn ogen, spreken met Mijn mond, Mijn hart zal in ‘t jouwe kloppen, je zult werken met Mijn handen, lopen met Mijn voeten.

Om dit te laten gebeuren, dat betekent, om zichzelf alleen te erkennen in God, moet de ziel naar haar oorsprong gaan en terugkeren naar haar begin – God, uit Wie ze ontstond – en alles van zichzelf samen laten vallen met haar Schepper. En alles wat ze van zichzelf vasthoudt en niet samenvalt met hoe ze begon, moet ze teniet doen en tot niets terugbrengen. Alleen op deze wijze, ontbloot, ontdaan van zichzelf, kan ze terugkeren naar haar oorsprong, zich alleen in God erkennen en werkzaam zijn volgens het doel waarvoor ze werd geschapen. Daarom moet de ziel om volledig gelijkvormig te worden aan Mij zich één maken met Mij.”

Toen Hij dit zei zag ik een beeld van erg verfomfaaide verwelkte planten en wat daarna zou volgen. Ik kon alleen zeggen: “ Ach, Heer, hoe moeten die arme mensen verder? ” En alsof Hij niet wilde luisteren, verdween Hij in een oogwenk. Wie kan de bitterheid van mijn ziel beschrijven, toen ik tot mezelf kwam en geen kans had gehad Hem ook maar een woord te zeggen over mezelf en mijn naaste, en over mijn neiging in slaap te vallen met wat me was overgebleven.







[1] De titels boven de hoofdstukken zijn niet van Luisa,  maar zijn bedoeld als hulp om iets op te zoeken.
[2] Een hoofdletter bij het bezittelijk voornaamwoord bij Jezus en Maria vergemakkelijkt het verstaan van de tekst.